Pelgrimsstoet
11 mei 2018 - Puente La Reina, Spanje
Ik scharrelde vandaag al vroeg door Pamplona heen. Het was nog heel stil in de straten en stegen van de oude binnenstad. Afgezien van de veegwagens met hun venijnig ronddraaiende bezems en wat ijverige straatvegers was er nog niemand op straat. De Pamplonees lag nog voor Pamplus!
Zoniet de pelgrim. Op allerlei onvermoede plekken gingen zware, stoffige voordeuren open om een stroom van ijverige insecten los te laten die allemaal dezelfde richting kozen. Zuidwest. Gebogen onder een zware last van onmisbare zaken, bewoog een stoet van pelgrims zich naar de uiterste kant van de stad om daar tussen het groen van de landerijen te verdwijnen.
Ik had andere, wat meer steedse plannen. Zo wilde ik El Corte Ingles, de Spaanse Bijenkorf, wel eens van binnen zien. En nog wat kerken bekijken. In de Kathedraal had ik het geluk dat er net een mis begon die door een groepje van zes vakbekwame priesters zingend werd ingeleid. En in een volgende kerk werd het orgel zo virtuoos bespeeld dat ik er ook al niet weg kon komen. Ik werd er zó mild van dat ik, op mijn weg naar het befaamde warenhuis, alle bedelaars en bedelaressen die ik tegenkwam royaal van aalmoezen heb voorzien.
Natuurlijk moest ook ik er aan geloven. Rond twaalven pakte ik mijn stalen ros en toog ik zuidwestwaarts. Ik had vanwege wat technische mankementen nog geen navigatie en besloot me, zoals Bas dat ook zo graag doet, op de zon te oriënteren. Dat ging niet helemaal goed, maar na enige cirkels om de stad getrokken te hebben wist ik me toch uit het gewoel los te maken en lonkten de heuvels.
Het was geweldig! De weg, door het open veld, voerde me gestaag omhoog de bergen in. De stad lag nu onder me en bij het hogeropkomen zag ik, wanneer ik opzij keek, de nog steeds zwaarbesneeuwde Pyreneeën boven de stad opdoemen. Daar was ik dus vlak langsgekomen. De smalle landweg slingerde omhoog langs verwaarloosde zoutpannen en verstilde dorpen. Een romaanse kapel, octagonaal, uniek, bewaard gebleven en door alle eeuwen heen liefdevol onderhouden. Kerkjes en kloosters waar je maar kijkt. Een uitzonderlijk landschap ontvouwde zich in alle rust en stilte. Ik hoefde alleen maar wat te trappen. En toen, toen gebeurde het gewoon. Alweer!
Ik móest de stilte verbreken met mijn dierlijk gebrul. Maar ja, helaas. De beschaving heeft ook mij gebroken en van het beest een soort mens gemaakt, dus wat overbleef dat is de melodie van een oeroud pelgrimslied waarvan de tekst luidt:
De weg is lang,
De weg is zwaar,
Maar hij wordt korter,
Elke dag!
‘ t Is de Camino
Die ik lopen/fietsen/kruipen moet,
Maar ik doe het met een lach!!
Ultreia,
Ultreia,
Deus adjuvva nos
Ach, ik zal het jullie wel een keertje voorzingen, maar nu niet. Ik ben namelijk blijven steken in een fantastische pelgrimsherberg en degenen die morgen vroeg op willen, die liggen al te pitten. Er zíjn grenzen.
In de dertiende eeuw liet Doña Major, de Reina dus, een brug over de Rio Arga bouwen. De Puente la Reina. Om de pelgrims een nat pak te besparen. En zeker ook om zelf droog in de hemel te komen. Dat dorp, in een lieflijk dal gelegen, herbergt zoveel schoons dat ik daar morgen pas iets over zeggen kan. Dus: hasta mañana!!
Sjaak (moet nodig naar bed)
Doe het je ( nog) niet na Maestro.